Beheersing aardappelmoeheid groot probleem voor aardappeltelers

Foto: Wikipedia

Koggenland is een plattelandsgemeente met ook veel akkerbouwers binnen de gemeentelijke grenzen.

Nu is de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit tot de conclusie gekomen dat in zetmeelaardappelgebieden in Nederland een toegenomen virulentie waargenomen is van populaties van Globodera pallida (Pa). Dat is een van de veroorzakers van aardappelmoeheid.

Virulentie

De toegenomen virulentie heeft voor getroffen telers grote gevolgen voor de beheersing van aardappelmoeheid. Virulentie is een maat voor de hoeveelheid schade die een micro-organisme in zijn gastheer aanricht. Het is een kwantitatief begrip voor de mate van pathogeniteit en kan worden beschreven als ziekmakend vermogen.

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) adviseert aardappeltelers rekening te houden met de toegenomen virulentie.

Pallida-polulaties

Onderzoek heeft Pallida-populaties in beeld gebracht, die zich sterk vermeerderen op resistente rassen. De oorzaak van deze ongewone vermeerdering is uitselectie van meer virulente nematoden. De uitselectie vindt plaats bij veelvuldig gebruik van resistente rassen. Door de toename van de virulentie lopen aardappeltelers het risico dat aardappelrassen die nu nog resistent zijn tegen aardappelmoeheid, toch door de plantenziekte worden getroffen. Daarmee vervalt de meest gebruikte – en tot nu toe zeer effectieve – maatregel om aardappelmoeheid te bestrijden.

Vooral voor telers van pootaardappelen en voor telers die aardappelpercelen verhuren voor teelt van uitgangsmateriaal is het van groot belang om de percelen vrij te houden van de virulentere populatie. Wanneer de toegenomen virulentie aanwezig is, zijn alleen ingrijpende maatregelen zoals inunderen geschikt om van een besmetting af te komen.

Actieplan

Om besmetting met Globodera pallida aan te pakken heeft de zetmeelaardappelsector een actieplan in werking gesteld. Belangrijkste punten zijn het vergroten van bewustwording en het stimuleren van vrijwillig grondonderzoek. Een ander belangrijk punt is het tegengaan van verspreiding van virulente populaties, bijvoorbeeld door laadapparatuur goed schoon te maken bij wisseling van percelen.

Ook voor telers buiten het zetmeelaardappelgebied is extra waakzaamheid geboden. Voor deze telers is het belangrijk dat zij voorkomen dat aanhangende grond uit het zetmeelaardappelgebied op andere percelen terecht kan komen. Daarnaast kunnen tegenvallende uitslagen van (vrijwillige) grondbemonstering en hardnekkige AM-besmettingen erop wijzen dat de toegepaste resistentie niet meer werkt. Nader onderzoek (intensieve bemonstering en rassenkeuzetoets) en extra hygiënemaatregelen zijn dan nodig.

De NVWA verwacht dat het nog wel een aantal jaren kan duren totdat er aardappelrassen ontwikkeld zijn die ook tegen de toegenomen virulentie bestand zijn. Tot die tijd is het belangrijk dat aardappeltelers bovenstaande adviezen ter harte nemen om besmetting te voorkomen.